Ze staat in de gang achter een bankje, het is een zitje wat rond een scene is gezet. In die scene of beter gezegd decor staan een tweetal herten achter een hekje. De bank staat er om rustig op te gaan zitten en genieten van dat decor. Het is een uithoek in de gang waar anders de eenzaamheid je zou overvallen als Robin Hood een rijke gezant van de koning. Ze loopt al een tijdje krom tegenwoordig en je herkent haar gestalte direct. Haar beperkte grijze sluike haren, het verrimpelde veel te oude gezicht en haar tandeloze mond.
Ze ziet mijn dochter en steekt haar arm omhoog. De verweerde botten en lichaam laten het niet toe de arm al te hoog te krijgen waardoor het lijkt alsof ze haar hand en arm reikt naar de persoon die zie ziet. Een soort van glimlach komt op haar gezicht en ik heb de ijdele hoop dat het een goede dag is.
Ze draait zich om en wil verder lopen, geen acht slaande op ons. Ik benader haar van achteren en roep “ha Ma” en even kijkt ze op. Ze kijkt me aan en na een neutrale uitdrukking begint ze te snikken… en ik weet het al.. het is geen goede dag.
We lopen door de gang naar het restaurant waar we altijd een kopje koffie gaan drinken. Ze ziet inmiddels de kleine jongen en junior. Ook Bri krijgt een kleine lach en ze kussen elkaar. Ik neem haar vast mee het restaurant in en zoek een tafel uit, zet de stoel klaar en help mijn moeder te gaan zitten. Zoals vaak kijkt ze naar de tafel en begint te vegen. Er ligt wat op in haar beleving al is de tafel brandschoon. Met de precisie van een huisvrouw die haar leven lang niets anders heeft gedaan veegt ze de tafel in haar bekrompen geest schoon. Het restant wat aan haar handen zit probeert ze krampachtig van haar handen af te schudden. Ik zie dat er niets zit maar dat haar proberen te vertellen is een onmogelijke taak en dus help ik haar met de hand schoonmaken.
Ze zit niet op haar gemak, haar handen stevig geklemd om de leuningen van haar stoel. Haar lichaam staat naar voren, klaar om op te staan. Ze wipt een beetje heen en weer en snikt, ze snikt maar door. Meestal kunnen we haar nog we uit een dergelijke dip krijgen maar deze keer is het echt verspilde moeite. Haar bui is onrustig en triest. Ze kijkt me aan met een blik of ik het niet begrijp. “Ik kan toch zien dat ze iets moet? Ze moet ergens heen, dingen doen en wel nu.. waarom ziet niemand dat nou?” Een mompel komt uit haar mond en ik denk iets te horen van “mag ik nou eens iets vertellen?” maar daar blijft het mij. Het snikken gaat over in een langzaam en hartverscheurend gehuil. Haar lippen krommen zich naar benden zoals alleen kinderen dat eigenlijk kunnen. Puur verdriet… en ik heb geen idee waarom.
De koffie staat inmiddels op tafel en na wat herinneringen dat deze er staan wil ze wel een slok nemen. Ik probeer haar zo min mogelijk te helpen in een futiele poging de cellen die er nog zijn actief te houden. Ze pak haar koffie alleen neem ze het schoteltje in haar hand met het kopje daar op en probeert zo te drinken. Dan kan ik niet anders dan haar helpen.
Even word ik afgeleid door Herman, een bewoner die rondloopt (meer doolt dan loopt trouwens) met een blik alsof hij je elk moment kan neer hoeken (wat op zich heel goed kan want hij is amateur boxer geweest vroeger!). Hij staat achter mijn kinderen en bekijkt de stapel jassen die op de stoel tentoon is gesteld. Hij pakt de jassen en weet dat hij er iets mee moet doen maar niet precies wat. Ik loop naar hem toe en spreek hem vriendelijk aan. Of ik de jassen zal opruimen voor hem. Zijn woeste nietszeggende blik verandert langzaam in een vriendelijke lach en hij geeft mij de jassen. Met mijn arm op zijn schouder vraag ik hem of het verder goed gaat en met een vriendelijke lach beantwoord hij mijn vraag met een volmondig “ja”. Nadat ik de jassen heb opgeruimd vervolgt Herman zijn dooltocht door het pand en verandert weer in de afwezige Herman met immer gebalde vuisten.
Niets helpt, een grapje komt niet meer aan. Praten over vroeger is zinloos en alleen de jongste die we bij ons hebben weet nog een andere uitdrukking op haar gezicht te toveren… voor 1 seconde. Ik knuffel haar nog maar eens en leg even mijn hoofd op haar schouder. Haar ogen en wallen onder de ogen inmiddels nat van het huilen. Der neus loopt en zowel haar neus als het verdriet is niet te stoppen.
Ze blijft proberen op te staan en weet dat ze iets moet, “alles behalve hier” zie je haar bijna denken. Weg .. en ik besluit haar verlangen op te volgen. Ik neem haar mee aan de arm en we lopen langzaam terug. De kinderen nemen afscheid en geven haar een kus. Junior loopt mee met me en samen flankeren we mijn snikkende en snotterende moeder/oma door de gang, terug naar de huiskamer.
Onderweg blijft ze huilen en alles wat ik hoor is een zware adem afgewisseld met een diepe huil. En langzaam sloffen we door de gang. In de huiskamer is het tijd voor het avond eten en iedereen zit al aan tafel. Ze blijft huilen en snikken. We vegen nog eenmaal haar neus af en ik knuffel haar nog eens extra hard. Ze vind het heerlijk en schurkt haar hoofd zachtjes tegen het mijne. Ik krijg inmiddels een kus toegeblazen van een andere vrouwelijke bewoner die mij in het laatste jaar wel vaker aanspreekt. Het is een prettige afwisseling.
Mijn kinderen geven haar nog een knuffel en we laten haar alleen, in al haar wanhoop en verdriet. Wetende dat we er geen ene reet aan kunnen doen… En terwijl ik naar de uitgang loop en door het raam naar dat wanhopige hoopje mens kijk denk ik “het is verdomme niet eerlijk!“